Vakmanschap

Wagenmakers waren heuse specialisten op hun vakdomein. Bomen, hout en werktuigen hadden voor hen geen geheimen. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw kwamen schoorvoetend de eerste machines in de wagenmakersateliers. De doorbraak gebeurde rond de eeuwwisseling. Wagenmakers konden sneller en eenvormiger kruiwagens, karren en boerenwagens afleveren.

Wagenmaker Huys uit Oedelem aan de slag met een spakentrekker, jaren 1980. Fotocollectie Collectie Bulskampveld.

Hout

Wagenmakers stonden bekend als zeer goede bomen- en houtkenners. Hout was de cruciale grondstof in de wagenmakerij. De wagenmaker kocht zelf zijn bomen, veelal bij publieke houtverkopingen. De bomen werden in de lengte gezaagd met een ongeveer drie meter lange boomzaag. Dat gebeurde meestal door professionele boomzagers die langskwamen bij de wagenmaker of in een houtzagerij. De planken werden geruime tijd te drogen gelegd in een open overdekte loods. Tussen de planken werden latjes gelegd om de wind vrij spel te geven zodat het hout gelijkmatig droogde. Het hout moest meestal meerdere jaren drogen vooraleer het voldoende sterk was om te verwerken. Indien dit niet zou gebeuren, kon het hout gemakkelijk splijten of breken. De meest gebruikte houtsoorten waren olm, eik en acacia.

Wagenmaker Cools uit Koolkerke tekent de mal van een velg af op een dikke olmenplank, 1983. Fotocollectie Collectie Bulskampveld.

Handwerktuigen

Een wagenmaker bezat een groot arsenaal aan (hand)werktuigen. Andere houtbewerkers zoals de timmerman en de klompenmaker hanteerden grotendeels hetzelfde materiaal. Vaak gebruikte handwerktuigen waren zagen, bijlen, beitels, gutsen, schaven, hamers en boren. Slechts enkele waren specifiek voor de wagenmaker: de schulpboor (of naafboor) voor het maken van asgaten in de naaf, de velgschaaf met halvemaanvormige schaafzool voor het schaven van wielvelgen en het trekmes voor het snijden van uitrondingen aan spaken. Ook de spakentrekker was een specifiek werktuig. Wanneer de spaken in de naaf werden geplaatst, staan de spaakuiteinden verder uit elkaar dan de afstand van de gaten aan de binnenkant van de velgen. Om de spaken dichter bij elkaar te krijgen, gebruikte de wagenmaker de spakentrekker zodat de velgsegmenten over de spaken schoven. Naast handwerktuigen waren ook meettuigen van essentieel belang voor de wagenmaker. Noemenswaardig waren vooral de houten mallen, waarmee de wagenmaker verschillende onderdelen van een kruiwagen, kar of boerenwagen mee aftekende.

Bijlen, gutsen en trekmessen: kliefmes (fig. 9), beslagbijl (fig. 10), korte dissel (fig. 11), spiraalboor (fig. 12), lepelboor (fig. 13), schulpboor (fig. 14), velgschaaf (fig. 15), guts (fig. 16), trekmes (fig. 16b), krompasser (fig. 17) en mal (fig. 18). Volgens M. De Ruyver, ‘Wagenmaker, een uitgestorven beroep’, in: Heemkundige kring Overmere, 16 (1998), nr. 1, p. 9.

Mechanisatie

Tot aan het begin van de 20ste eeuw werden nagenoeg alle onderdelen door de wagenmaker met handwerktuigen vervaardigd. In bepaalde wagenmakerijen was men al overgeschakeld naar mechanische aandrijving. De langgatboormachine – voor het horizontaal boren van velggaten – is hier een voorbeeld van. Na de Eerste Wereldoorlog deed elektriciteit zijn intrede in het wagenmakersbedrijf. De meer verstedelijkte gebieden maakten sneller kennis met de nieuwe techniek dan het platteland.  Wagenmakers plaatsten vooral een elektrisch aangedreven lintzaag, schaafmachine en draaibank in hun werkplaats. Hoewel het zware zaag- en schaafwerk sterk terugviel, bleef er veel handwerk over. Over het algemeen genomen bleef het manueel maken van een wiel de regel tot (lang) na de Eerste Wereldoorlog. Niet alle wagenmakers schakelden over naar machines. Een zeker wantrouwen tegenover vernieuwingen, onvoldoende financiële middelen en schrik voor leningen zijn hiervoor de meest aangehaalde redenen.

Met een vlakschaafmachine schaaft de wagenmaker een werkstuk glad, vlak en haaks. Collectie Bulskampveld, inv. nr. 4330.

Producten

Gezien dé bestaansreden van een wagenmaker zijn kennis en kunde was om een wiel te maken, hoeft het niet te verbazen dat hij een hand had in een uiteenlopende variëteit aan voertuigen. Maar in sommige gevallen maakte hij ook nog andere zaken zoals landbouwwerktuigen, gareelhouten en doodskisten. Vaak gevraagde en dus ook gemaakte voertuigen waren kruiwagens en handkarren. Ook zogenoemde tweewielkarren, getrokken door een paard, of een hondenkar werden vervaardigd. Landbouwers uit West- en Oost-Vlaanderen maakten daarenboven graag gebruik van een driewielkar: een handige kar met kantelbare laadbak en met een zeer wendbaar voorwiel. Het pronkstuk van menig wagenmaker  was ongetwijfeld de boerenwagen. In Vlaanderen zijn er verschillende varianten bekend. Gezien een boerenwagen een behoorlijk lange levensduur had en voor de landbouwer kostelijk in aankoop was, maakte een wagenmaker er slechts enkele exemplaren in zijn carrière.

Wagenmaker Henri Vandewalle uit Ramskapelle (Nieuwpoort), 1940-1950. Collectie Dries Claeys Ramskapelle.

Terug naar boven