Wagenmaker Jan Loenders

In het Noord-Limburgse Eksel was de wagenmakersfamilie Loenders actief. Uniek is het gegeven dat de historische wagenmakerij intact bleef, inclusief werktuigen. Reden te meer om dieper in te gaan op het historische verhaal van wagenmaker Jan Loenders.

Uittreksel van het kasboek van Jan Loenders. Verkoop en levering van een kruiwagen, 1928. Familie Loenders.

Vader Willem en zoon Jan

Willem Loenders (1867-1921) was stamvader van de dynastie. Van beroep was hij radmaker. In feite was dit wagenmaker maar in Limburg spraken ze steeds van radmaker. Willem was getrouwd met Theresia Smeets (1861-1925). Ze werden de ouders van drie kinderen, waaronder Jan (1900-1984). In 1906 verhuisde het gezin naar hun nieuw gebouwd woonhuis met wagenmakerij in de Windmolenstraat in Eksel. Zoon Jan ging in 1920 op leercontract bij radmaker De Kuyper in Peer. Deze maakte koetswielen met dunne spaken en lichte velgen. Na zijn legerdienst trok Jan Loenders naar Helchteren om de stiel van wagenmaker volledig onder de knie te krijgen.

In 1904 startte Willem Loenders met de bouw van een woonhuis en wagenmakersatelier dicht bij de Stermolen, foto van 1937. Familie Loenders.

Beroepsernst

In de jaren 1920 vestigde Jan Loenders zich als zelfstandige en ‘bekwaam’ radmaker in het ouderlijke huis in de Windmolenstraat. Nadat zijn eerste vrouw na amper 6 maanden huwelijk stierf, trouwde Jan in 1932 met Elisabeth Pareyns (1906-1983). Het echtpaar was gezegend met zes kinderen, waaronder Willy (1934). Jan Loenders bekwaamde zich vooral in de productie van kruiwagens. Grotere wagens en karren werden minder vaak besteld. In 1936 werd een gedeelte van het woonhuis omgebouwd tot een kruidenierswinkeltje Limburgia. Elisabeth hield het open tot aan de oorlog. Jan besteedde veel aandacht aan het uitzoeken van goed hout. Hij keurde ze eerst vooraleer hij ze kocht. Het was vooral opletten wanneer er schrapnels (metalen scherven van munitie) in de stam zaten. Bij het zagen kon het zaagblad hierdoor breken waardoor de factuur in de zagerij wel kon oplopen. Na het zagen lagen de planken ongeveer vijf jaar te drogen in de schob (open schuur) achter het woonhuis.

Jan Loenders aan de slag in zijn atelier, 1960-1980. Familie Loenders.

Omschakeling

Tijdens de oorlog werd Loenders vaak in natura betaald. De boeren betaalden met bijvoorbeeld boter of kaas. Hij probeerde de karren en kruiwagens ook steeds mooi af te werken. De wielen verfde hij rood en de rest van de kar groen. Onder de oorlog gebruikte hij carbolineum (ondertussen verboden), want verf was duur. Verf maakte Loenders altijd zelf door lijnolie te mengen met een groen en rood poeder. Ook voor Jan Loenders betekende de Tweede Wereldoorlog zo goed als het einde van zijn ambacht. In 1948 maakte hij de laatste drie, vier kruiwagens. De levensduurte was te hoog om alleen van de wagenmakerij te leven. Na zijn beroep als radmaker werkte hij in het bos en kapte hij bomen. Korte tijd daarna ging hij aan de slag op Overpelt Fabriek bij de Compagnie des Metaux. Loenders werkte er minder graag, maar hij had niet veel keuze. In de jaren 1950 ging hij op pensioen. Hij was toch ca. 25 jaar zelfstandig radmaker geweest.

In het wagenmakersatelier is nog steeds een draaibank bewaard die handmatig aangedreven werd. Dit was een taakje voor de kinderen.

Auteurs

Willy Loenders en Brecht Demasure 

Zie ook: Loenders W., ‘Jan Loenders, de radmaker’, in: Lei en Griffel, 2002, nr. 2, p. 48-54; nr. 3, p. 80-86; nr. 4, p. 100-104.
 

Terug naar boven