Gedurende het ancien régime en de negentiende eeuw werd in de Wase polders een bijzonder commerciële landbouw uitgevoerd, gericht op de graanteelt van exportgewassen als gerst en tarwe. Aan de basis van deze polderlandbouw lag de kleibodem. Eeuwen van sedimentafzetting maakten deze erg vruchtbaar, maar ook bijzonder zwaar om te bewerken. Dit bracht een noodzaak aan sterke trekpaarden en de productie en het onderhoud van stevig landbouwalaam met zich mee, wat heel wat ambachten zoals smeden, wagenmakers en gareelmakers werk verschafte.
Uitsnede van Doel op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), 1770-1777 (KBR).
Eén van de wagenmakers die actief waren in de Doelpolder was de familie Van Reybroeck. Deze familie kwam in het begin van de achttiende eeuw vanuit Sint-Martens-Leerne, via Kallo en Melsele naar Doel. Aan het hoofd van het familiebedrijf stond aan het einde van de achttiende eeuw Hubertus Van Reybroeck (1744-1793). Nadien werd hij opgevolgd door zijn zoon Rumoldus (1775-1855), kleinzoon Gerardus Josephus (1800-?) en achterkleinzonen Gustaaf Gerardus (1837-1898) en Constant Gerardus (1847-?) Van Reybroeck. Allen bleven ze hun gehele leven wagenmaker van beroep.
Passage over Doel uit de Almanach Général du Commerce et de l’Industrie (Bruxelles), Brussel, 1866, p. 178 (Stadsarchief Brussel).
Van de atelier(s) van Van Reybroeck is helaas niets bewaard gebleven. Wat we wel weten is dat Hubertus in het midden van de achttiende eeuw in de Doelpolder in Calishoek arriveerde. Dit was een van de dijkgehuchten in Doel, groepjes van kleine arbeiderswoningen die langsheen de dijk werden opgetrokken. Bij aankomst had de familie Van Reybroeck het vermoedelijk dus niet al te breed. Ook Rumoldus hield nog atelier in Calishoek. Op het einde van de negentiende eeuw bezaten diens kleinzonen Gustaaf Gerardus en Constant Gerardus echter een groot atelier op de hoek van de Pastorijstraat en de Vissersstraat, in het midden van Doel dorp. De familie was in een eeuw tijd opgeklommen van de rand van de polder naar het centrum van het dorp.
Op de hoek van de Pastorijstraat en Vissersstraat was de woning en het wagenmakersatelier van de familie Van Reybroeck gevestigd gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw. Nadien werd het magazijn omgevormd tot een electronicawinkel (foto Wout Vande Sompele).
Die opmars hadden de Van Reybroeck vermoedelijk te danken aan de commerciële polderlandbouw. Reeds op het einde van de achttiende eeuw had Hubertus tientallen klanten, waaronder enkele van de meest welgestelde polderboeren van Doel. Zijn boekhouding onthulde tevens enkele interessante karakteristieken van de werkwijze van Doelse wagenmakers. Vanwege het hoge aantal orders kon Van Reybroeck het hele jaar door wagenmaker zijn. Terwijl zijn achttiende-eeuwse collega’s op heel wat andere plekken in Binnen-Vlaanderen hun ambacht voornamelijk in de winter uitoefenden en in de zomer op hun eigen land of dat van een grotere boer werkten, werkte Hubertus Van Reybroeck het hele jaar door in zijn atelier en verhoogde hij zelfs zijn productie rond de periode wanneer de grote polderboeren hun oogst binnenhaalden. Dit leverde hem in 1784 600 gulden omzet op, het monetaire equivalent van 100 ploegen (die hij voor 6 gulden verkocht). De Wase polderlandbouw stelde ambachtslieden dus in staat om zich volledig te specialiseren in hun ambacht en meer dan een graantje mee te pikken van de enorme winst die dit landbouwsysteem de boeren opleverde.
Een West-Vlaamse polderwagen bewaard in de Collectie Bulskampveld (inv. nr. 250), gekenmerkt door de sierlijk gebogen vorm van de laadbak. Vermoedelijk verschilde dit qua vorm en techniek niet al te veel val de polderwagens die de familie van Reybroeck in de Wase polders produceerde. Tussen 1775 en 1790 produceerde Hubertus Van Reybroeck gemiddeld 2 wagens per jaar.
Diane Obijn en Wout Vande Sompele.