De intrede van kunstmest maakte het noodzakelijk om ‘speciale’ toestellen te voorzien die ook grote velden konden bedienen. Getrokken door het paard werden via een kamwieloverbrenging de korrels enigszins gelijkmatig over het land werden uitgespreid. Dergelijke machines kenden een grote verspreiding en bleven tot in de jaren 1970 volop in gebruik. In deze aflevering van ‘Goed Gerief’ (i.s.m. Vilt en PlattelandsTV) legt voormalig landbouwer Johan nauwgezet uit hoe het bemesten er vroeger aan toe ging aan de hand van een kunstmeststrooier uit de Collectie Bulskampveld.
Kunstmeststrooier uit de Collectie Bulskampveld.
Het principe om mest te strooien op het land om het vruchtbaar(der) te maken, is eeuwenoud. De eerste verwijzingen omtrent mestgebruik gaan terug tot de oude Grieken en Romeinen. De kracht van mest zou echter al van de steentijd bekend zijn. Uiteraard was dit nog vrij beperkt. Wanneer er nog voldoende akkers beschikbaar zijn, werden gewoon andere gronden aangesneden. De nood tot bemesting was er nog niet. Pas wanneer gronden schaarser werden en de teelten elkaar op dezelfde grond afwisselden dat er meer aan nood aan mest was. Bij uitstek in Vlaanderen was dat het geval. Niet toevallig vond hier de potstal ingang: in een stal wordt stro over de uitwerpselen van het vee gelegd en laag na laag opgebouwd. De ontstane stalmest werd na verloop van tijd handmatig uitgeschept en naar het land gevoerd. Het concentraat zorgde voor een grote opbrengst. Boeren konden de vruchtbaarheid van de grond zo kunstmatig op peil houden en het bedrijf runnen op een beperkte oppervlakte.
In Vlaanderen, met zijn beperkte oppervlakte, was mest een serieuze zaak. In de negentiende eeuw was de landbouwer vertrouwd met het gebruik van verschillende types mest. Voor de komst van kunstmest was dat van dierlijke, menselijke of plantaardige (geologische) origine. Op menig boerderij was een mesthoop te vinden waar de stalmest werd gestockeerd.
Oorspronkelijk gooiden de boerenjongens de mest uit een wagen of kar. Later gebruikten de zogenaamde ‘mestlossers’: een sleepketting aan de onderkant van de wagen om de lading mest naar achteren te trekken, waar deze werd versnipperd door een paar kloppers. Omdat de lossers de mest direct achter de wagen deponeerden, maar met heel weinig verspreiding naar de zijkanten, moesten boeren nog steeds de tijdrovende stap zetten om met trektanden of soortgelijke werktuigen de velden in te gaan om de mest te verspreiden om verbranding van de grond te voorkomen. Voor de vloeibare mest maakte de landbouwer gebruik van een beerbak en een beerkar.
Door een groeiende intensieve gewassenteelt in de negentiende eeuw was er een tekort aan natuurlijke meststoffen en werden er kunstmeststoffen ontwikkeld. De ontdekking door Justus von Liebig dat planten voor hun groei afhankelijk zijn van kalium, fosfor en stikstof betekende het startpunt van de industriële ontwikkeling van kunstmeststoffen. Dankzij het Haber-Bosch procedé, waarbij ammoniak gewonnen wordt uit de verbinding tussen stikstof en waterstof, nam het gebruik van kunstmest enorm toe. Kunstmeststoffen geraakten snel ingeburgerd in de Vlaamse landbouw.
Rond 1900 was België één van de grootverbruikers per hectare ter wereld. In eerste instantie was dit - door de hoge aanschafprijs - alleen weggelegd voor de grote landbouwbedrijven. Vanaf de jaren 1920 verspreidde het gebruik zich ook over de kleinere bedrijven. De intrede van de kunstmest maakte het evenwel noodzakelijk om ‘speciale’ toestellen te voorzien die ook grote velden konden bedienen. De brede tweewielige strooimachine werpt door middel van een lange as met staafje, aangedreven door een van de grote wielen, de kunstmest achteraan uit over het veld. In de bak werden de kunstmeststoffen gedaan. Getrokken door het paard werden via een kamwieloverbrenging de korrels enigszins gelijkmatig over het land werden uitgespreid. Onder de bak is een brede rol aangebracht om de kunstmest aan te drukken. Dergelijke machines kenden een grote verspreiding en bleven tot in de jaren 1970 volop in gebruik.
Kunstmeststrooier uit Knokke-Heist, 1920-1960 (Collectie Bulskampveld - Collectie Vlaamse Gemeenschap).
Na de schotelstrooiers komen de pendel- en schijfstrooiers op de markt die met behulp van centrifugale kracht de mestkorrels over het land strooien. Veel van de kunstmeststrooiers worden nog steeds geproduceerd, meestal in de vorm van kleine tuigen die achter een grotere tuintractor of een terreinwagen kunnen worden getrokken. De afgelopen jaren zijn hydraulische en aftakasaangedreven units ontwikkeld om variabele doseringen te gebruiken. Verschillende modellen zijn tegenwoordig ontworpen met verwijderbare roterende mechanismen (kloppers), afneembare zijverlengingen en achterkleppen. Een typische, moderne mestverspreider wordt bevestigd aan de trekker en aangedreven door de aftakas van de tractor. Nagenoeg alles gebeurt automatisch, dankzij de GPS en de gemeten snelheid wordt er minder dan wel meer kunstmest gestrooid. Door de technologie wordt er niet dubbel gestrooid. Vandaag kan tot wel 10 hectare per uur worden bemest, afhankelijk van het perceel.
Lees meer over mest en bemesting in het themaverhaal ‘Het bruine goud’ uit 2018.
Door de combinatie voor- en achterstrooier te gebruiken wordt de bemestingsnauwkeurigheid verhoogd doordat in één werkgang twee verschillende meststoffen worden gestrooid, 2022 (www.vicon.nl).