Vooraleer de samenleving hout kon gebruiken voor diverse toepassingen, moest het natuurlijk eerst worden gerooid. Het omhakken of omzagen van bomen is een gekende praktijk. Maar na het rooien van bomen bleven de wortelstronken in de grond zitten. Wachten op natuurlijke vertering ging veel te traag. Vanaf de middeleeuwen werden grote stukken bos omgezet in landbouwgrond. Om de stronken te verwijderen was er zware handenarbeid nodig. De boomwortelploeg bood daarvoor een oplossing.

De boomwortelploeg uit Bazel (Kruibeke) in de Collectie Bulskampveld, 1880-1930 (inv. nr. 446).

Hefboom

Bij het rooien van stronken werd aanvankelijk gebruik gemaakt van simpele handwerktuigen zoals de hak, de schop en de houweel. De stronken zelf werden gebruikt als brandhout. Vanaf het moment dat de mens ontdekte dat hij met behulp van hefbomen meer kracht kon ontwikkelen, gebruikte hij deze toepassing ook om stronken uit de grond te verwijderen. Dat evolueerde van een eenvoudig stuk hout dat onder de wortels gestoken werd tot lange houten balken (4-5 m) met een metalen haak of vork waaronder een stuk boomstam als steundraaipunt diende. Toch bleef het zwaar zwoegen om de stronken te verwijderen. Eén van de eerste Amerikaanse advertenties (eind 19de eeuw) ter promotie van de stronkentrekker maakte op ludieke wijze komaf met de hefboommethode.

Reclamepostkaart van H.L. Bennett uit Westerville, producent van stronkentrekkers, eind 19de eeuw (Flickr).

Boomwortelploeg

Zowel bosbouwers als landbouwers maakten gebruik van de boomwortelploeg. Landbouwers gebruikten het tuig vooral om aan de zijkanten van de akkers de daar aanwezige boomwortels van wilgen en populieren “te doorploegen”. De bomen en struiken werden daardoor minder stabiel en hechtten zich minder in de grond. Dit kon leiden tot twee zaken. Enerzijds was het te bewerken areaal zuiverder, met minder hindernissen voor de teeltgroei, waarbij de boom niet noodzakelijk weg hoefde. Anderzijds, indien de boom of struik wel moest worden gerooid, ging dat gemakkelijker wanneer men eerst met de boomwortelploeg rondom de stam was gepasseerd. De zware houten wortelploeg met groot ijzeren mes was echter geen echte ploeg maar fungeerde wel zoals een ploeg. Met het mes werden de wortels afgesneden. De ploeg had geen schaar of rister. Enkel het zwaar metalen koutermes was in de hoogte verstelbaar. De constructie werd laag bij de grond gehouden. 

De zool van de boomwortelploeg staat op de grond waardoor het koutermes tot ca. 30-40 cm diep in de bodem steekt, jaren 1980 (Collectie Bulskampveld).

Stronkentrekker

De boomwortelploeg verlichtte aanzienlijk het rooien van de boomstronken. In de Verenigde Staten werden vanaf de jaren 1890 mechanische stronkentrekkers gebruikt. Reeds aan het begin van de 20ste eeuw waren er ook in België dergelijke toestellen te vinden. In 1904 kreeg de firma Smeets uit Eksel een octrooi voor de uitvinding ‘Dessouscheuse Simplex’. De werking was op zich eenvoudig: een driepikkel van houten balken, ongeveer 3 meter hoog, waarin centraal een systeem hing met twee katrollen via een stalen kabel verbonden aan een houten windas. Aan het uiteinde van de kabel hing een zware ijzeren schaar waarvan de uiteinden aan weerzijden van de stronk onder een dikke wortel werden gehaakt. De kabel werd steeds verder aangespannen en op de houten cilinder gedraaid. Door het katrollensysteem werd veel kracht ontwikkeld waardoor het uit de grond trekken van de stronk vlotter verliep. Drie werklui konden wel tot 100 tot 150 stronken per dag op die manier verwijderen. Een variant op dit systeem, het type Hercule, werd door Jan Hubrechts in 1906 in Gruitrode ontwikkeld.

Het constructiebedrijf Smeets uit Eksel vervaardigde één van de eerste stronkentrekkers in Belgie, ca. 1904. (Archief Erfgoed Lommel) .

Terug naar boven