In de periode 1880-1914 beleefde België een grote bloeiperiode van bierproductie en –consumptie. De eerste stappen richting industrialisering waren gezet. In 1913 telde ons land meer dan 3000 brouwerijen, vaak kleine en lokale spelers. Elk dorp had zijn brouwerij. Om het bier tot bij de mensen te krijgen, ontwikkelden de brouwers een handig draagjuk: de bierboom.
De bierboom uit Alveringem (inv. nr. 362, Collectie Bulskampveld).
Tot de eerste decennia van de twintigste eeuw leverde de brouwer zijn bier voornamelijk in houten biertonnen aan cafés of particulieren. Het transport ervan gebeurde van oudsher met de brouwerskar of -wagen. De brouwerskar was een lange open kar met twee stevige draagbalken, getrokken door ten minste twee paarden, waarop verschillende tonnen konden worden vervoerd. Naargelang de wensen van de brouwer en de kunde van de wagenmaker bestonden er brouwerskarren waar de biertonnen op één rij lagen dan wel in twee rijen naast elkaar. De bestuurder zat op de bok vooraan.
Vanaf de jaren 1920 kende de brouwerswagen een toenemend gebruik. Daarmee konden steeds meer bakken met flessen vervoerd worden. De laadruimte van de brouwerswagen was niet alleen groter dan de brouwerskar; hij was ook stabieler. Net voor de Tweede Wereldoorlog, maar vooral erna, werden massaal rubberen luchtbanden onder brouwerswagens geplaatst. En men nam stilaan afscheid van de trekpaarden. De weginfrastructuur verbeterde waardoor het vervoer veel vlotter verliep. De brouwerswagens waren geëvolueerd tot ‘vrachtwagens’.
Brouwerswagens dienden voor het vervoer van biertonnen over langere afstanden, hier op de Grote Markt in Poperinge. Achter de zitplaats van de bestuurder is trouwens een bierboom te zien. Die werd gebruikt om de resterende afstand te overbruggen. (Collectie Bulskampveld)
Bij aankomst aan een café of huis moest de bierton meestal naar de kelder worden gedragen. Een gevulde ton kon gemakkelijk 150 kg of meer wegen. Bovendien was er aan een ton weinig grip. Als er een hellend vlak aanwezig was, kon men de ton naar beneden laten glijden. Een transportladder vervulde dezelfde functie. Het ging echter minder vlot om de tonnen omhoog te duwen. Om tonnen uit de kelder te halen, gebruikten voerlui soms ook een windas (katrol). Maar evengoed moest de ton via een trap naar beneden worden gedragen. En dat gebeurde met de bierboom. De ton werd op de grond gelegd. Vervolgens werd achter de uitstekende rand een haak aangebracht die op zijn beurt met een ketting aan de bierboom was verbonden. Eén persoon nam vooraan plaats, de andere achteraan.
De boom werd dan gelijktijdig op de schouder van de voorste en de achterste persoon gelegd en zo overbrugde men vrij vlot korte afstanden. Beide dragers konden kiezen om het juk op dezelfde schouder te dragen of diagonaal. Het gebruik van een dergelijke draagboom vereiste, zeker bij het afdalen van een steile trap, behendigheid van de tweede drager. Door te trekken aan de kettingen of aan het vat verhinderde hij dat de last bruusk tegen de rug van de drager vooraan terechtkwam en zo het evenwicht verloor. Vanaf het interbellum nam het gebruik van de bierboom snel af.
De ouderen dragen de bierton met de bierboom. De jeugd draagt de bierbakken met flessen. Omstreeks de jaren 1920 was de kentering ingezet en verdrongen flessen steeds meer de biertonnen. (Collectie Mout- en brouwhuis De Snoek)
Dompel je verder onder in de brouwerijgeschiedenis en breng een bezoek aan Mout- en Brouwhuis De Snoek in Alveringem. De negentiende-eeuwse uitrusting is er nog volledig bewaard. Brouw- en kookketels, roerkuipen, koel- en weekbakken, moutvloeren en -asten, vaten en tonnen, bierbomen en ritsijzers, tonnenborstels en zwavelstokken… voeren de bezoekers terug naar de wortels van het Belgisch brouwerijverleden.
Meer info vind je via www.desnoek.be.
Mout- en Brouwhuis De Snoek in Alveringem. (Collectie Mout- en brouwhuis De Snoek)