Wie vandaag het woord ‘hondenkar’ opzoekt, krijgt meteen verschillende beelden van de meeste diverse fietsaanhangwagentjes om honden te vervoeren. Wie beelden zoekt met dezelfde term die 100 jaar oud zijn, krijgt een volledig ander resultaat: karren gevuld met melkbussen getrokken door honden onder begeleiding van jonge meisjes en jongens.
Het woord hondenkar onderging een verschuiving van betekenis: van het trekdier dat voor de kar liep tot het huisdier dat in de kar zit.
Oorspronkelijk waren huisdieren hoofdzakelijk dieren die nuttig waren op een boerderij, zoals katten die muizen moesten vangen. Honden konden op een boerderij meteen voor meerdere zaken ingezet worden. Ze bewaakten het erf, niet alleen tegen menselijke indringers, maar beschermden ook het vee tegen wilde dieren zoals vossen en marters. Net zoals katten jaagden sommige honden op ongedierte zoals ratten en muizen.
Daarnaast hielp de boerderijhond ook de boerin: door als ‘boterhond’ in de tredmolen te lopen bij het maken van boter of door als trekhond lasten te vervoeren. De hondentredmolen mag samen met de wanmolen als één van de eerste uitingen van mechanisering op de boerderij worden beschouwd. Hij werd bijna uitsluitend gebruikt voor het karnen van de melk tot boter. Maar er zijn ook constructies bekend waarmee water werd opgepompt, zaagmachines werden aangedreven of zelfs ijzer gesmeed. In de periode tussen 1880-1910 was de hondentredmolen een veel voorkomend verschijnsel. Op dat moment verliep de boterverwerking bij de kleine boer immers nog grotendeels op de boerderij.
Een bijzonder type van boerderijhond was de herdershond. De herdershond was getraind om schapen te hoeden. De hond kreeg bevelen van de herder via de stem, fluitsignalen en gebaren. Een hond opleiden tot herdershond kon wel tot drie jaar duren.
Tot aan het begin van de 20ste eeuw waren karren die door honden werden getrokken vaak in steden en dorpen te zien. België was trouwens het land dat het meeste aantal hondenkarren telde. Rond 1900 werd hun aantal op liefst 150.000 geschat. Ze werd vaak gebruikt door melkmeisjes en –jongens die met melk rondgingen. De zware melkbussen waren geplaatst op de hondenkar.
Ook handelaars maakten gebruik van de hondenkar: marktkramer, groenteboer, bakker en zelfs de mosselman en petroleumverkoper. Landarbeiders en kleine boeren gebruikten trekhonden om naar de markt, de molen of de melkerij te gaan. Voor het echte werk op het land gebruikten ze een kruiwagen, eventueel met een hond aan de ketting voor extra trekkracht.
De honden werd ingespannen met een borsttuig en een hondengareel, beide te vergelijken met een paardengareel. Bij zwaardere lasten werden tot wel vijf trekhonden ingeschakeld. Ze liepen allemaal naast elkaar. Voor het trekken werden verschillende sterke hondenrassen gebruikt.
Er waren pogingen om een ideaaltype trekhond te fokken. Rond de jaren 1900 werd zelfs de federatie voor de Belgische trekhond opgericht. Het resultaat was de Belgische mastiff (mâtin belge), verwant aan de Franse mastiff. Opvallend is dat met het verdwijnen van de hondenkarren in de jaren 1950 ook de Belgische mastiff verdween. Dit hondenras werd niet langer als huisdier gehouden.
Voor vele landarbeiders was de trekhond het ‘paard van de armen’. Ze waren goedkoop, zowel in aanschaf als in onderhoud. Ze aten tafelrestjes of slachtafval en hadden betrekkelijk weinig plaats en verzorging nodig. Honden en hun karren waren veel kleiner dan door het paard getrokken voertuigen en dus wendbaarder en veel handiger.
Hondengareel voor een trekhonden, jaren 1920-1980. Foto ©CAG. Collectie Bulskampveld, inv. nr. 512.
In de Lage Landen was Nederland voorloper op het vlak van dierenwelzijn. Vanaf 1900 kwam er in toenemende mate protest tegen het gebruik van trekhonden en hondenkarren. De Nederlandse trekhondenwet van 1910 legde enkele regels op om het dierenwelzijn te verbeteren.
In België kwam er geen algemene trekhondenwet. Wel waren er allerhande wettelijke bepalingen, zoals een verplichte drinkbak en rustplank en een verbod op het gebruik van een zweep. De regels verschilden van plaats tot plaats en werden op het platteland minder strikt nageleefd.
Vanaf het interbellum en na de Tweede Wereldoorlog werden echter steeds minder trekhonden gebruikt. De introductie van de verbrandingsmotor en de toegenomen welvaart maakten hondenkarren stilaan overbodig. Op gemeentelijk niveau had de Belgische trekhond rond 1950 zo goed als afgedaan.
Trekhonden zijn vandaag zelden nog te zien. De Vlaamse Trekhondenvereniging ‘Met hond en kar’ is de enige amateurgroep die in België toestemming heeft om met trekhonden karren te trekken. Ze stellen expliciet “om deze traditie in stand te houden voor folkloristische doeleinden”.
Honden worden vandaag niet zozeer meer gehouden vanuit praktische overwegingen maar vooral als betrouwbaar gezelschapsdier. Dierenrechten zijn een belangrijk thema geworden in de 21ste eeuw. Toch worden honden nog functioneel ingezet: denk maar aan reddingshonden, politiehonden, assistentiehonden, herdershonden en waakhonden.
Vandaag zijn reddingshonden niet meer weg te denken bij hulpoperaties. ©Viviane Bogaerts, 2009.
De Collectie Bulskampveld bevat verschillende hondenkarren gemaakt aan het einde van de 19de eeuw. Waarom werd een hond als trekdier ingezet? Hoe verdween de hond en zijn kar uit beeld?
Met dank aan Chantal Bisschop en haar artikel: Bisschop C., ‘De hond en zijn kar’, in: J. Hoegaerts en Y. Segers red., Bestiarum. Dieren, mensen en hun sociale geschiedenis, Leuven, 2018, p. 20-25.
Lees meer over honden en hondenkarren op: